C jaar

Deze site is een tijdelijke oplossing om de preken van Marcel bereikbaar te maken. Klik op een link, om de desbetreffende preek te lezen. Sorry, de opmaak van de preken is nog niet overal in orde.
Indien u de preek op een klein scherm wil lezen, komt de preek niet naast, maar onder de reeks linken. U zal dus naar beneden moeten scrollen.

32e ZONDAG DOOR HET JAAR ( C ). -  6 en 7 november 2010

 II Makkabeeën 7:1-2 ; 9-14.
Lucas 20: 27 -38.

 Zusters en broeders ,

 In 1934 schreef Willem Elsschot een gedicht waarin onderandere deze strofe voor komt:

'Priesters zalven en beloven
maar ik kan het niet geloven.
Neen, er is geen wenden aan
als we dood zijn is ’t gedaan’ (1)

Tussen de overtuiging van Elsschot en die van de Sadduceeën die in het evangelie van vandaag aan het woord komen, is er zo te zien niet zo bar veel verschil.  Waar hun positie op neerkomt zou je als volgt kunnen samenvatten: Voortleven na de dood?  Vergeet het.  Verschil is er wel in het motief, in de motivatie van hun ongeloof.

Bij Elsschot is die motivatie individueel: Hij zegt: ’Ik kan het niet geloven’.

Bij de Sadduceeën is de motivatie collectief, ze is iets van hun groep.  En die groep is religieus.  De Sadduceeën aanvaarden dat God tot zijn volk heeft gesproken en nog spreekt via zijn Wet, zijn Thora.  Ze aanvaarden echter als heilige schrift alleen de vijf eerste boeken, die op naam van Mozes staan.  En daarin wordt er over een voortleven na de dood niets gezegd.  Als een apart onderwerp komt het daar niet voor.  Dat is hun eigenlijke motief om dat voortleven te ontkennen.  Maar over dat motief wordt in de discussie met Jezus van Nazareth althans door hen niets gezegd.  Ze proberen zo’n voortleven na de dood belachelijk te maken.  Ze zeggen zoiets als: ‘Allez, zoiets kun je je toch niet indenken?  Stel het u maar eens voor, die éne vrouw en die zeven mannen’.  Ver staat dit argument van Elsschot niet af.  Die zegt: ’Ik kan het niet geloven.’

Tussen de wereld van toen, en de wereld van de Sadduceeën en de wereld van nu is er een enorm verschil.  Maar merkwaardig is wel dat als het gaat over geloof en ongeloof met betrekking tot een leven na de dood, dat verschil niet zo groot is.  Niet alleen de mensen die toen en nu het leven na de dood ontkennen staan niet ver van elkaar af.  Ook de mensen die wel geloven in een leven na de dood staan dicht bijeen.  Dat zie je aan hun argumenten.  De argumenten die Jezus toen aanvoerde om de positie van de Sadduceeën te weerleggen en waarop hij het geloof in een voortleven na de dood fundeerde, zijn anders ingekleed, anders geformuleerd, maar in wezen nog dezelfde die wij als gelovigen nog steeds gebruiken.

Het eerste argument dat Jezus tegen de afwijzing van het leven na de dood door de Sadduceeên inbrengt komt hier op neer: Jullie stellen het leven na de dood voor alsof het een pure voortzetting van het aardse leven zou zijn.  In jullie voorstelling zou daar nog op dezelfde wijze getrouwd worden en zouden er ook daar kinderen worden verwekt.  Maar dat is niet het geval.  Omdat het leven van de mensen die verrezen zijn onsterfelijk is, hoeven mensen daar ook niet meer te trouwen, is het verwekken van kinderen niet meer nodig.

Het leven in het hiernamaals is totaal anders dan het leven hier en nu, zoals het leven van de engelen helemaal anders is dan het leven van ons hier.  Ook voor Jezus is het zo dat wij over het leven aan gene zijde niet veel kunnen zeggen.  Hij zegt er alleen over dat het leven van hen die verrezen zijn is geconcentreerd op een bijzondere vorm van nabijheid met God.  Die verrezen zijn worden dan ook op een speciale manier kinderen van God genoemd.  Jezus tweede argument kun je zo samenvatten: jullie Sadduceeën hebben niet alleen een verkeerd idee van het leven van de mensen die verrezen zijn, jullie hebben bovendien een verkeerd idee van God.  Zelfs in die eerste vijf boeken die ook jullie als heilige schrift aanvaarden is er al een aanduiding dat mensen na de dood verder leven.  Want in die boeken noemt God zich: de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jacob.  Daarmee heeft hij willen uitdrukken dat hij hen nabij wil zijn, hen wil beschermen.  Maar als zij dood zijn en niet verder leven, heeft hij zijn woord niet gehouden.  Dan kan hij zich in de tegenwoordige tijd ook niet hun God noemen.  Want de doden hebben geen God, een God hebben alleen de levenden.

Deze manier van denken is ons vreemd geworden, maar ze is typerend voor de schiftgeleerden van die tijd.  Die concrete manier van argumenteren is de onze niet meer.  Wat echter nog steeds geldig is met betrekking tot dit argument is dit: nog steeds is het geloof in de verrijzenis afhankelijk van wat je over God denkt.

Met die twee argumenten eindigt de discussie van Jezus met de Sadduceeën over de verrijzenis.  Wanneer je echter ook de andere boeken van de Bijbel er op naslaat komt er nog een derde argument naar voren waarop het geloof in een leven na de dood steunt.

Dat derde argument komt hier op neer: God openbaart zich steeds weer als een God die van mensen houdt.

Elke mens is kostbaar in zijn ogen.  Nergens is dat zo duidelijk als in het leven en de prediking van Jezus van Nazareth.  Niet alleen de vromen tellen mee voor hem.  Hij is voortdurend aanwezig bij tollenaars en zondaars.  Hij zegt dat hij is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.  Er wordt zelfs gezegd dat er meer vreugde is bij God over één zondaar die zich bekeert dan over 99 rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.  Een mens is kostbaar in zijn ogen, elke mens.  Vandaar dat er al beginnend bij sommige psalmen, met overtuiging is gezegd dat God de mens die hij bemint, niet in de dood zal achter laten.  In psalm 16 zegt een gelovige: ‘Gij levert mij niet over aan het dodenrijk en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien.  Gij wijst mij de weg naar het leven: overvloedige vreugde in uw nabijheid, voor altijd een liefelijke plek aan uw zijde. (Psalm 16: 10-11)

Er is verder nog iets als een vierde element, een argument kun je het misschien niet noemen, wel een vierde aanzet in die richting.  En die aanzet komt uit een hoek van waaruit je het niet zou verwachten.  Het is een gedachtegang die afkomstig is van iemand die zichzelf niet gelovig noemde.  Hij was een Duitse filosoof, Max Horkheimer. (1895-1973)  Zijn leven lang was hij een filosoof die werd gedreven door een verlangen naar gerechtigheid, in een wereld waarin het onrecht steeds weer triomfeert.  En omdat hij steeds minder geloofde dat het recht in deze wereld het toch wel zou halen, bleef hem eigenlijk niets anders over dan iets als een hartstochtelijk verlangen naar een andere wereld, een verlangen dat hij zo formuleert: ‘Het verlangen, dat de moordenaar niet over zijn onschuldig slachtoffer zou triomferen’. (2)  Van huis uit was Horkheimer een Jood, ook al was hij dan niet meer gelovig.  Maar hij wist nog dat voor het Jodendom, God een rechtvaardige God is.  En dat, precies vanwege die rechtvaardigheid van God, een gelovige mocht verwachten dat die rechtvaardigheid ooit gerealiseerd zou worden. ’Gij haat het onrecht en de leugen,’ zegt de gelovige over God.  En precies daarom is het ondenkbaar dat het onrecht het laatste woord zou hebben.  De hoop op een ander leven, dat was datgene wat er bij Max Horkheimer van het joods-christelijke geloof was over gebleven.

Misschien kun je ook zeggen dat dit een vorm van geloof is, die op dit ogenblik ook onder christenen de meest verspreide geloofsgestalte is, met betrekking tot een leven na de dood.

Amen.

Marcel Heyndrikx SVD

(1)     Geciteerd in AARTS C. J. en Van ETTEN M. C. (Eds.): Domweg gelukkig in de Dapperstraat. De bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur. Amsterdam, Ooievaar, 1994, p. 165.

(2)     HORKHEIMER Max: Die Sehnsucht nach dem ganz Anderen. Hamburg, Furche, 1970,p. 11.

© Marcel Heyndrikx - Iedereen mag deze preken en teksten gebruiken mits ze vrij en gratis voor iedereen toegankelijk blijven.